Iris Brunia

Uit dichtbundel Laten we mijn lichaam delen, 2013 uitgeverij De Harmonie

 

BELOFTE

 

Of ik altijd nieuwsgierig ben naar de lichamen van mensen

die ik boeiend vind. Ja, zeg ik

Of niet elk lichaam hetzelfde is. Nee, zeg ik

Of dat betekent dat ik aan lichamen hecht

 

Je zegt dat je skelet zich vertakt, in je huid prikt

dat je botten naar beneden groeien, dat je adem treuzelt

in je longen, dat je niet meer dood kunt gaan

 

Ik stel in op vijf minuten sluitertijd want dat is wat de actie

tot het stilvallen nodig heeft

 

De bel. Schaduwen achter geribbeld glas raken uit hun context

 

Even welt de gedachte op, die hebben we nog, een laatste keer

te lopen van en naar (maakt niet uit waar), want alles daartussen

telt niet: geen seconden, geen pixels, geen grammen

 

Je neemt de laatste slok en ik streel je slapen

Jij belooft dat je me zal missen

 

Ik slik, tijd heelt alle wonden

maar je laat de rimpels uit je gezicht glijden

alsof je nooit oud geworden bent

 

Een tijdvak in één beeldvlak, op een rare manier snap ik dat

maar zoals je de tijd teruggeeft die je niet meer hebt –

 

Ik druk mijn liezen tegen  je rug

blaas wolkjes tussen je schouderbladen

om de kou te weerhouden die in jouw lichaam begint

 

 

 

 

SCHRAP

 

Vanaf je vertrek

klinkt het gezoem van tl-buizen

 snoeihard

heb ik geen hand meer over

met de vingers die ik in mij stop

 

Ik wil je weten, zeg je

hoe je los beweegt. Hoe je mijn naam instelt

als wachtwoord op je pc

maar mijn gedachten rafelen baldadig

sinds je weg –

 

klamp ik en passant iemand vast

die jij net zo goed bent

 

(kleed je uit)

 

Trek me aan

dan ben ik jou en jij niet meer

Je kunt niet tweeledig zijn

 

 En garde

De pachters van ons bijzijn

 

Beweging bevriest –  Kies

 

Met teveel grond onder de voeten

en opgesjorde acrylsokken

staren we naar mij

tussen de klare lijnen

die wij misten

 

 

 

 

BONT

 

Zou ik de dingen die ik doe kunnen doen zonder schaamte, in de wetenschap dat het jou -als het erop aankomt- niet werkelijk uitmaakt wat ik wel of niet laat

 

 Ik vermoed dat het een geruststelling kan zijn

 

Alsof alles vanzelfsprekend was legden we hier onze huiden af. Met de kat

tegen mijn borst bepelsde ik mezelf en jij omhelsde me

 

Aan jouw gezicht ontleende ik mijn oprechtheid. Je gluurde in mijn pupillen

en week een tel

 

 We waren slordig, de tijd spleet ons

 

Je kunt het nog zien: de peuk op de wasmachine, de kleding nat, de lakens opgepropt

 

Ik zou een verstaanbare pijn willen hebben –die te troosten is- zodat ik gestild

kan worden met een verleden dat van ons beiden is

 

 

 

EN WE BLIJVEN BIJ ONSZELF

 

De hofnar ging naar huis. Rest ons de uren in de olijftuin. Geef me een kus

We hebben nu elkaar

 

Morgen gaan we naar het sprookjesbos, glippen binnen na sluitingstijd

drinken uit Campina kartonnetjes schoolmelk. Dan

 

met onze juwelen naakt om het lijf trappen we rond een wiel met houten velgen

tot de pies langs de pedalen druipt

 

 

We vouwen handen bij Bolle Gijs en beloven de laatste smartierol aan hem

omdat hij vol en zo mooi hongerig klinkt

 

Af en toe steken we een arm in zijn mond om te weten waar zijn stem vandaan komt

want daar houdt zijn lichaam op

 

Wij zwommen af in de baarmoedermond of denk jij dat we daarvoor –

 

Laten we gewoon kussen, kussen kussen. Onder de mantel of op de biechtstoel

doet er niet toe

 

We stuiten op zeven snotterende dwergen en twaalf huisvrienden met kist

 

Ik groet met passende blik en wijk. Ze sloffen door het zand en ploffen neer

aan de rand van het bos

 

Een van hen raspt zijn keel, staat op. Sneeuwwitje bakert het lichaam van de dode

 

 

 

 

 

Handpalmscènes

 

De paraplu maakt zich breed voor de vensterbank. We hebben reden te denken dat we droog blijven. We klonen de dagen voor wifi-toestellen, poepen op wc’s die je door kunt trekken, smeren ons in met rozemarijn, terwijl buiten de verf van het kozijn bladdert, in een regenplas verdwijnt.

 

*

 

Vanuit het badraam kijkt hij recht haar keuken in.  Een homp brood zwerft op de afzuigkap. Kaasresten zweten kromgetrokken op het aanrechtblad. Hij zuigt de details op, kan ze aanraken, haast. Hun huisnummer is hetzelfde. Het is de toevoeging die hun scheidt, slechts de toevoeging.

Het alfabet als deurbeleid.

 

*

 

De kamerjas op de haak aan de verwarmingsbuis spiegelt bokkig dat je hier bent. Met de tailleband halflos diep ik jouw contouren op. Ik jaag de neus in de mouw, voering, nekrand… zet de vleugels uit ter hoogte van je kruis. Niets. Die vliegt het raam uit. Vals vod

 

*

 

Vandaag biljarten we met pingpongballen. De spil van het spel veranderen, de materie aanpassen, daar worden ook wij lichter van. Knieën knikken –keu gericht- buiken schuiven achter ballen aan.

De sheriff grijpt ons in de kraag. Naar de heksenwaag! We worden gewogen. We vatten vlam.

Jagen langs onze lievelingsliefde, rakelings.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



publicaties:

 

 Laten we mijn lichaam delen, dichtbundel.

 

Verschenen bij uitgeverij De Harmonie, 2013.

 

Genomineerd voor de C.Buddingh' prijs.

 

 Publicaties in Poeziekrant, Tirade en Hollands Maandblad .

 

Ontving de Hollands Maandlad Schrijversbeurs voor poëzie 2009/2010.

 

Link naar harmonie

 

link naar poeziecentrum

 

link naar Tirade

 

link naar Hollands Maandblad

 

pers:

bespreking in de Poëziekrant door Anneleen de Coux.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bespreking in De Groene Amsterdammer door Piet Gerbrandy:

 

link naar 8weekly

 

Contact:      info@irisbrunia.nl



Formulier wordt verzonden.

Er is een fout opgetreden in de server.

Formulier ontvangen.

© Iris Brunia 2019